Wees erbij of mis het: de performances van New Yorker Bruce McClure zijn unieke filmische belevenissen. Er komt geen camera aan te pas, wél 16mm-projectoren waarmee hij een spel van licht en duisternis creëert, begeleid door harde, hypnotiserende klanken en gesproken woord. IFFR wijdt een retrospectief aan McClure, die tijdens het festival acht live-performances doet. Ook heeft hij een grote installatie in galerie Witte de With, waar onder meer tekeningen van hem te zien zijn.
Ik heb helaas nooit een performance van u meegemaakt. Kunt u er een beschrijving van geven?
“Ik ben juist nieuwsgierig naar wat jij je ervan voorstelt.”
Ik stel me een woeste aanval voor van stroboscopisch licht en oorverdovend geluid.
“Nou, ik zou het zelf geen aanval noemen. Dan denk ik meer aan een horde Mongolen die over de steppe op je afkomt. Ik zie het meer als een milde vorm van dwang. Net als wanneer iemand je de arm achter de rug houdt. Je kunt het niet negeren. Het is opzettelijk opzichtig, felle lichten die aan- en uitgaan. Dat heeft een fysiek effect. Het is extreem. Al val ik er zelf bij in slaap. Voor mij werkt het net als zo’n slinger van een hypnotiseur, heel ontspannend.”
Er lopen ook geregeld mensen bij weg, begreep ik.
“Het hangt af van wáár ik optreed. Als je op een bepaald soort filmfestival bent, denkt een deel van het publiek dat het een film te zien krijgt met Franse vrouwen met volle lippen en enige seksuele inhoud. Maar dat krijgen ze niet, dus zeggen ze: dit is niet wat ik wilde én het is veel te hard! Wat ik doe, overschrijdt meestal de verwachtingen van wat je in een filmzaal krijgt voorgeschoteld. Je kunt het niet iedereen naar de zin maken.”
Wat voor reactie heeft u het liefst?
“De performances hebben altijd iets gênants. Alsof je je broek laat zakken. Ik houd ervan om gerustgesteld te worden, omdat ik heel onzeker kan zijn. Vaak denk ik de dag na een performance: heb ik echt van die kinderachtige dingen gezegd? Ik zeg graag ‘poopoo’ bijvoorbeeld. Ik houd er ook van als iemand na afloop naar mij toe komt en zegt: ‘Ik weet niet precies wat ik heb gezien, zaten er brandweerwagens in?’ Je kunt er veel in zien en horen, dat hangt van jezelf af. Je bent op jezelf aangewezen. Dat kan beangstigend zijn.”
Hoe bent u ermee begonnen?
“Ik kreeg eens een klap tegen mijn hoofd, en sindsdien is alles anders. Ik begon met een projector omdat je daar grote dingen mee kunt maken, die je vervolgens weer heel klein kunt maken. Ze gaan terug de doos in, je duwt ze terug als een duveltje in een doosje. Dat trok mij aan. En het feit dat er eigenlijk niets is. Je kunt het niet verkopen, er is geen product. Het is een vorm van conceptuele kunst zoals je die sinds de jaren 70 vooral in galerieën zag. Kunstenaars als Paul Sharits hadden filminstallaties in galerieën. Maar het idee van een filmprojector achterlaten in een galerie, terwijl mensen maar in en uit lopen, vind ik verschrikkelijk. Je moet er bij blijven, je moet ervoor zorgen. En elke minuut dat een projector iets projecteert, moet door mensen op waarde worden geschat.”
Dat er geen product is, zou voor veel mensen juist een nadeel zijn. Dat je niet iets hebt om te laten zien of te verkopen.
“Het is een soort ‘fuck you’ zeggen tegen iedereen. Zo van: ‘Ik heb je geld niet nodig – ook al is dat niet waar –, ik doe wat ik wil omdat ik dat graag doe.’ Het vluchtige ervan vind ik aantrekkelijk. Er zijn geen limited edition prints van te maken om duur te verkopen. De film die ik gebruik, is niet meer dan een klein stukje dat ik als loop gebruik. Ik heb niet veel nodig: een apparaat dat 24 fl ashes per seconde geeft, meer niet. En een horizon.”
Neemt u uw eigen projectoren mee?
“Dat moet wel, ja. Omdat ik die het best ken. Net zoals de zingende cowboy Roy Rogers een paard had, Trigger, waar alleen hij op kon rijden. Ik heb er altijd minstens twee bij me. Als er genoeg budget voor is, vier. Het zijn 16mm-projectoren die elk ongeveer 13 kilo wegen. Toen ik jonger was en nog geen hernia had, kon ik ze makkelijker meenemen. Ik heb al een hernia-operatie gehad en ben bijna toe aan een tweede. Het wordt wel lastiger.”
U bent ook architect, toch?
“Niet vrijwillig. Niet meer. Dat was ik, maar dat wereldje vind ik misselijkmakend. Ik denk dan aan zo iemand als Robert A.M. Stern, een Amerikaanse architect, opleiding genoten aan Harvard, kamelenharen jas, mooi pak, schoenen met kwastjes… Vreselijk. Ken je Wallace K. Harrison? Dat was een architect die met een groep collega’s werkte aan het gebouw van de VN. Weet je wat ze over hem zeggen? ‘Hij was een goede organisator.’ Daar moet je toch niet aan denken, dat je wordt herinnerd als een goede organisator?”
Staat u er weleens bij stil hoe u herinnerd zult worden? U wordt in één adem genoemd met grote namen uit de avant-gardecinema als Ken Jacobs en Hollis Frampton.
“Ik denk dat die mensen slimmer waren dan ik. Ik heb dialogen gelezen tussen Frampton en Carl Andre. Die weten veel van wiskunde. Ik niet. Ze hebben het over bepaalde principes die mij wel interesseren, maar zo slim als zij ben ik niet. Of wellicht ben ik minder obsessief. Ik blijf niet de hele nacht op om een boek over wiskunde te lezen. Ik kijk liever tv en ga dan naar bed.”
Wat krijgen mensen te zien in uw installatie Courting Daylight in Saving Darkness in galerie Witte de With?
“Behang. Zo noem ik het tenminste. Het idee was om de muren waar de tekeningen op hangen, dezelfde beeldverhouding te geven als 16mm-film. Maar het belangrijkste is dat je drie verschillende lichtsituaties inloopt, in de drie ruimtes die ik mag inrichten. Ik kantel zo het idee van wat mensen passende belichting vinden om iets te bekijken. We hangen bijvoorbeeld blacklights op. Of je komt in een verduisterde kamer waarin je het tentoongestelde werk in het donker niet goed kunt zien. Het is geïnspireerd door het Danteum van Giuseppe Terragni, een Italiaanse architect uit de jaren 30. Hij ontwierp een eerbetoon aan Dante dat naast het Colosseum moest komen.”
Ik las dat een schilderij van Johannes Vermeer ook een inspiratiebron vormde voor de installatie?
“Ja, ik weet niet precies waar dat vandaan komt, behalve misschien het idee van: ik ga naar Nederland, dan moet ik iets doen dat de Dutchies bevalt. Bij Vermeer ging het mij om het licht dat naar binnen schijnt door het raam boven de deur.”
Waar haalt u toch die mooie titels vandaan van uw werken, zoals Beauty Scouts in Elegant Pursuit en Opposition Brings Reunion?
“Het komt praktisch allemaal uit Finnegans Wake van James Joyce. In de jaren 80 kwam ik in het kringetje van John Cage terecht en raakte met hem bevriend. Hij nodigde mij uit voor een etentje en een potje schaken. Hij vroeg me waar ik op dat moment mee bezig was. Terwijl ik vertelde, staarde hij als in een trance voor zich uit, tot hij het woord ‘cromlech’ (hunebed – red.) hoorde. Hij pakte een naslagwerk erbij en zocht het op. Het bleek twee keer voor te komen in Finnegans Wake. Hij las de zinnen voor waar het in voorkwam. De taal sprak mij meteen erg aan. Veel mensen denken dat het een soort wartaal is, maar dit betekende iets voor mij. Sindsdien zoek ik woorden op in dat boek en maak er nieuwe zinnen van, hele alinea’s soms.”
Een misschien minder voor de hand liggende inspiratiebron is de komiek Andy Kaufman.
“Als performer voel ik mij verwant aan hem. Een van mijn doelen is om mezelf te vernederen, op wat voor manier dan ook, en er de volgende dag mee zien te leven. Er is een opname van Kaufman, die ook op de IFFR-site te zien is, waarin hij in 1980 te gast is in de talkshow van David Letterman. Hij vertelt eerst over zijn succes in Hollywood en dan over hoe alles misging: zijn vrouw ging bij hem weg, hij kon geen werk meer vinden, hij was blut. Dan staat hij op en vraagt het publiek om geld. Uiteindelijk voert iemand van de show hem af. Het is heel ongemakkelijk. Hij zegt dat de mensen niet moeten lachen, omdat hij niet probeert grappig te zijn. Voor mij zegt het iets over hoe je je als performer overlevert aan de genade van het publiek. Ik vind het hilarisch.”
SIETSE MEIJER | DAILY TIGER, 24 JANUARI 2015
Laat een antwoord achter